DE CULTUUR VAN HET PIJPROKEN

Het hedendaagse pijproken is de directe voortzetting van een eeuwenoud cultuurverschijnsel. Op het moment dat Columbus in 1492 voet aan wal zette op het vasteland van midden Amerika, trof hij daar al zo’n perfecte manier van tabaksgebruik aan, dat er in feite niets meer aan kon worden toegevoegd. In het begin vooral medicinaal maar al snel vooral een genotsmiddel. De oudste tabakspijpen dateren al uit een periode van 2000 jaar voor Christus en de Maya’s en Inca’s bakten 300 jaar na Christus al pijpen van klei.

In het 2de kwart van de 17de eeuw waren het de Nederlanders die het maken van stenen pijpen een eigen gezicht gaven waarmee zij toonaangevend werden. In Turkije, de Balkan en Oostenrijk kwam de meerschuimen pijp in zwang, in het huidige Duitsland vooral de porseleinen pijp, terwijl Nederland de voorkeur gaf aan zijn eigen, soms wel een halve meter lange pijp met eivormige kop (ketel), de zgn. Gouwenaar.

In de tweede helft van de 19e eeuw vindt er een radicale verandering plaats door de komst van de korte houten pijp, gemaakt van knolvormige wortelstronken van de Bruyèrestruik die groeit rondom de Middellandse Zee. De Franse plaats St. Claude zou in 1854 de primeur hebben gehad. Sinds die tijd zijn ontelbare variaties op het basistype ontworpen, vaak met heel veel creativiteit.

Driekoppige Willem III-pijp